
Thema 1
Fotosynthese
Fotosynthese
Producenten, consumenten, reducenten en detrivoren
Organismen kunnen 4 rollen hebben binnen een voedselrelatie.

1. Producent
Planten produceren (maken) hun voedingstoffen zelf aan door middel van water, mineralen en koolstofdioxide op te nemen, ze moeten dus geen andere organismen opeten om te overleven. Alle andere organismen zijn afhankelijk van deze productie want ze kunnen niet zelf deze voedingsstoffen aanmaken.

2. Consument
Dieren consumeren (eten) andere producenten (organismen) om te kunnen overleven. Zij kunnen enkel op deze manier voedingsstoffen opnemen. Planteneters of herbivoren eten enkel producenten (planten) op. Vleeseters of carnivoren eten op hun beurt planteneters of consumenten op.

3. Detrivoor
Detrivoren zijn afvaleters. Ze ruimen dode dieren en planten op. Ze doen het voorwerk van de reducenten door deze dode dieren en planten af te breken in kleinere deeltjes.

4. Reducent
Bacteriën en schimmels reduceren (afbreken) organisch materiaal. Door het afbreken ontstaat er CO2, H2O en mineralen die producenten op hun beurt nodig hebben om te groeien.
Autotroof of heterotroof
Alle organismen hebben voedsel nodig om te overleven en te kunnen groeien.
Sommige organismen maken hun eigen energierijke voedingsstoffen aan en hebben geen andere organismen nodig om zich te voeden. We noemen deze organismen autotrofe organismen. Alle producenten uit de voedselkringloop zijn autotroof.
De andere organismen moeten zich voeden door andere organismen of afval van andere organismen te eten. Zij kunnen de energierijke stoffen niet zelf maken. We noemen deze organismen heterotrofe organismen. consumenten, reducenten en detrivoren uit de voedselkringloop zijn heterotroof.
LET OP: micro-organismen zoals virussen, schimmels en bacteriën zijn heterotroof. Zij moeten zich dus voeden door andere organisme of afval van andere organisme op te eten.

Het nadeel is dat je deze micro-organisme niet ziet omdat ze zo immens klein zijn. Zij kunnen op je eten zitten en kunnen jou heel ziek maken, maar hier kun je gelukkig van alles tegen doen.
Manieren om micro-organismen op je eten te doden zijn verhitting en bestraling, maar sommige micro-organisme sterven ook door ze te diepvriezen.
Enkele manieren om de groei van micro-organismen afteremmen zijn het drogen of diepvriezen van je eten, het in zuur of zout dompelen van het eten,... Er zijn natuurlijk nog veel meer manieren.
Hoe is een plant opgebouwd?

Een bloemplant bestaat uit 4 hoofddelen:
Bloem
Stengel
Blad
Wortel

Deze hoofddelen zijn verder onderverdeeld in kleinere delen:
- Bladmoes
- Zijnerf
- Ader
- Hoofdnerf
- Steunblad
- Bladvoet
- Bladsteel
- Bladschede
- Okselknoop
Functie van de plantendelen
1. De wortel.

Zowel de hoofdwortel als de zijwortels hebben wortelharen. Deze zijn belangrijk voor de opname van water en voedingsstoffen.
- Water en mineralen uit de bodem halen en naar de stengel voeren.
- De plant stevig vastzetten in de grond.
- Reservevoedsel opslaan.
2. De stengel

Op de stengel vind je verdikkingen of (oksel)knopen. Een knoop is de plaats waar een blad aan de stengel vastzit.
De stengel heeft 3 functies:
- De stengel vervoert water en mineralen naar alle delen van de plant.
- De stengel vervoert glucose vanuit het blad naar alle andere plantendelen.
- De stengel zorgt voor stevigheid.
3. Het blad
De onderdelen van het blad:
- Bladschijf
- Bladsteel
- Bladrand
- Hoofdnerf
- Zijnerf
- Bladmoes
- Bladvoet
- Bladschede
De functies van het blad:
- De bladgroenkorrels vangen het zonlicht op zodat de plant aan fotosynthese kan doen en glucose kan aanmaken.
- De huidmondjes zorgen voor de opname van koolstofdioxide en het uitademen van zuurstofgas en water.
- De nerven zorgen voor het transport van water en mineralen naar alle delen van het blad en voor de afvoer van glucose naar alle andere plantendelen

Hoe maakt een plant zijn voedsel?
Zowel planten als dieren gebruiken suikers (glucose) als brandstof om te leven en te groeien.

Planten zijn producenten. Planten maken hun eigen glucose aan. Dit doen ze doormiddel van het fotosyntheseproces. Ze slaan deze energierijke stof (glucose) op in de vorm van zetmeel.
Dieren zoals de mens nemen glucose op uit planten en andere dieren zij kunnen deze niet zelf produceren (zij doen dus NIET aan fotosynthese).
Hoe werkt het fotosyntheseproces?
Foto: afkomstig van Griekse woord voor licht.
Synthese: afkomstig van het Griekse woord voor samenvoegen.
In het fotosyntheseproces worden koolstofdioxide & water samengevoegd om glucose te maken onder invloed van licht. Er ontstaat ook zuurstofgas. Dit proces gebeurt in de bladgroenkorrels.
Bij fotosynthese vinden er stofomzettingen plaats.

Stofomzettingen
= de samenstelling van moleculen verandert.
Voor het fotosyntheseproces begin je met koolstofdioxide (CO2) & water (H2O) en op het einde van het proces eindig je met glucose (C6H12O6) & zuurstof (O2).

Bij fotosynthese vindt er niet enkele een stofomzetting plaats, maar ook een energieomzetting.
Fotosynthese vindt plaats onder invloed van licht. Licht is een vorm van energie namelijk stralingsenergie.
Tijdens het fotosyntheseproces wordt deze lichtenergie omgezet naar chemische energie. Glucose is een vorm van chemische energie (energie dat in een voorwerp opgeslagen zit).
Besluit:
Een plant maakt zijn eigen energierijke stoffen aan (= glucose), aan de hand van fotosynthese. Deze glucose slaagt de plant op in de vorm van zetmeel.
Een plant kan niet zomaar aan fotosynthese doen.
- De plant moet hiervoor eerst water uit de wortel (via de wortelhaartjes) opnemen en transporteren via de stengel naar de bladgroenkorrels in de bladeren.
- De plant moet ook koolstofdioxide (CO2) opnemen via de huidmondjes op de onderkant van het blad en deze transporteren naar de bladgroenkorrels in de bladeren.
- Tot slot moeten de bladgroenkorrels ook zonlicht opvangen.
Eens dat al deze stoffen zijn aangekomen in de bladgroenkorrels kan het fotosyntheseproces beginnen. Tijdens dit proces vind niet enkel een stofomzetting, maar ook een energieomzetting plaats. (zie foto's)


De plant kan niets doen met de aangemaakte zuurstof. Dit is dus een afvalstof en gaat via de huidmondjes afgegeven worden aan de lucht.
Planten maken ook andere stoffen aan.
De plant heeft aan de hand van fotosynthese glucose aangemaakt. Glucose is een brandstof en levert de plant dus energie. Buiten brandstof heeft een organisme ook bouwstoffen en beschermstoffen nodig.
De glucose die we hebben aangemaakt via fotosynthese kan de plant al zijn andere voedingsstoffen maken zoals: Vitaminen, aminozuren en vetzuren
- Vitaminen
- Aminozuren --> deze worden door planten verder omgezet naar eiwitten.
- Vetzuren --> deze worden door planten verder omgezet naar vetten.
Stofomzetting–
stofuitwisseling-energieomzetting
1. Stofomzetting

Een stofomzetting = een verandering van materie waarbij een
of meerdere nieuwe stoffen ontstaan met andere eigenschappen.
Vb: fotosynthese
Koolstofdioxide + water --> glucose + zuurstofgas.
2. Stofuitwisseling

Stofuitwisseling = wanneer stoffen worden uitgewisseld. Bijvoorbeeld als een cel stoffen uit de omgeving opneemt en andere stoffen aan die omgeving afgeeft.
Vb: fotosynthese
Koolstofdioxide wordt opgenomen en zuurstofgas afgegeven door de huidmondjes.
3. Energieomzetting

Energieomzetting = een energievorm
wordt omgezet in een andere energievorm.
Vb: fotosynthese
Lichtenergie of stralingsenergie wordt omgezet in chemische energie.
Tijd voor oefeningen
- Klik hier voor de herhaling van producenten, consumenten en reducenten.
- Oefen hier de begrippen van dit thema in.
- Oefen hier het verschil tussen autotroof en heterotroof.
- Maak hier een oefening over fotosynthese.
- Oefen hier de functies van de verschillende plantendelen!
- Oefen hier de onderdelen van het blad in.
Uitdagende oefeningen
- Oefen hier alle leerstof over heel dit thema in.